Wanneer mensen, ik bedoel vooral managers, spreken over professionaliseren of over een professionaliseringsslag, dan kan je maar beter op je hoede zijn. Maar al te vaak wordt gedacht dat meer handboeken, meer procedures, meer checklists een teken van professionaliteit zijn. Professionaliseren, dat betekent meestal: meer management. Meer management betekent dat er een hiërarchische laag van managers is die bepaalt hoe de dingen gedaan moeten worden. Het past bij het geloof in de scheiding van denken en doen. De doeners worden beperkt in hun vrijheden. Het “hoe” wordt bij hen weggenomen en voorgeschreven via (uitgebreide) procedures. Het “hoe” wordt gestandaardiseerd. Standaardiseren wordt trouwens ook vaak aangezien voor professionaliseren. Tja. Per saldo wordt er steeds meer geregeld door het management. Per saldo moeten de mensen die tot (dom) “doen” gereduceerd zijn zich schikken naar de blauwdruk van het management. Per saldo verliezen de doeners niet alleen vrijheden maar ook bevoegdheden. Vakmensen worden slechts als doener erkend. En zo leidt professionaliseren niet zelden (dat is, ik weet het, een understatement) tot minder bevoegdheid bij de vakmensen.

Minder bevoegdheden bij vakmensen, dat leidt tot minder werkplezier, tot slechtere beslissingen (want besluiten zijn voorbehouden aan de denkers die minder van de materie weten dan de vakmensen), tot overbodige bureaucratie, tot minder productiviteit, tot minder flexibiliteit (want de vakmensen kunnen, nee mogen, niet meer naar eigen inzicht inspelen op bijzonderheden in de dagelijkse realiteit) en uiteindelijk tot een neergang van de organisatie. Of, in het beste geval, tot een informele organisatie die heel ver afstaat van de formele organisatie.

Kortom, als managers spreken over professionaliseren, vraag dan vooral door wat ze bedoelen, wat ze beogen, wat ze daarmee denken te bereiken.
Wie managers hoort spreken over professionaliseren, die is gewaarschuwd!